In deze oefening leer je:
Wat ga je lezen?
Je gaat een verhaal (deel 2) lezen over Jack met de lantaarn. Hij heeft Maartje midden in de nacht wakker gemaakt, omdat hij graag naar binnen wil ... Maar moet ze een vreemde man zomaar binnen laten?
Oorzaak en gevolg
Er gebeurt iets, dat noem je de oorzaak. Wat er daarna gebeurt, heet het gevolg. Zonder oorzaak is er geen gevolg. Let goed op de signaalwoorden waardoor, daardoor, hierdoor, doordat, zodat, omdat, vanwege en hoe komt het dat ... Die kondigen aan dat er een oorzaak met gevolg is. Deze signaalwoorden hoeven er niet altijd bij te staan!
Maartje voelt zich geweldig. Ze heeft de man weggestuurd.
Oorzaak: Ze heeft de man weggestuurd.
Gevolg: Maartje voelt zich geweldig.
Probleem en oplossing
In een tekst staat soms een probleem met een oplossing. Er kunnen ook meerdere oplossingen bij een probleem worden gegeven of meer problemen bij een oplossing.
In een tekst legt de schrijver soms uit waarom iets een probleem is en waarom iets een goede oplossing is. Dat noem je ook wel argumenten. Een argument kun je soms herkennen aan signaalwoorden. Bijvoorbeeld: waarom, daarom en omdat.
Jack dwaalt rond op aarde. Daarom belt hij met Halloween midden in de nacht bij mensen aan.
Probleem: Jack dwaalt rond op aarde.
Oplossing: Hij belt met Halloween midden in de nacht bij mensen aan.
Zou jij Jack met de Lantaarn binnenlaten?