Lang geleden, in een heel ver land was een enorm groot bos met duizenden rivieren, beken en meren. Het had al een jaar niet meer geregend, waardoor alle rivieren, beken en meren droog stonden, op één na. In de rest stroomde geen water meer; vissen stierven, planten gingen dood en bomen lieten hun bladeren vallen. Dat ene meer was heel bijzonder. Het was een magisch meer, dat nog wel gevuld was met zuiver en helder water. Alle dieren in het bos wisten de weg naar dat meer. Van de kleine hagedis tot de grote giraffe, steeds meer dieren verlieten de plek waar ze woonden en gingen op weg naar deze magische drinkplaats.
Op een dag kwam er een slang naar het water. De slang wist dat dit nog de enige drinkplek was voor alle dieren in het enorme bos. De slang maakte zich groot, hij hief zijn enorme kop omhoog en keek naar het noorden, het oosten, het zuiden en het westen. Hij hoorde hoe van alle kanten dieren op weg waren naar deze laatste drinkplaats. Hij sperde zijn bek wijd open en spoot een stinkende straal over het water. Daarna draaide hij zich om en vertrok geruisloos. Het gif verspreidde zich over het wateroppervlak. De waterplanten zonken naar de bodem en namen alles mee wat in het water leefde.
De dieren kwamen bij het water aan. Ze hadden dorst, maar tot hun verbazing troffen ze geen zuiver en helder water aan. Ze zagen een stinkende laag op het water en ze roken het gif. De dieren stonden daar en ze wisten dat ze niet konden drinken. Sommige dieren begonnen te huilen, te jammeren en te schreeuwen. Andere waren stil, maar niet één liep terug het bos in. Er kwamen steeds meer dieren aan de waterkant staan, ze zagen allemaal dat ze hun dorst niet konden lessen. Het klagen en huilen werd luider en luider.
Tip: denk je aan de leesvraag?
Het geluid van het huilen, jammeren en schreeuwen werd opgemerkt door een magisch, wonderlijk en mysterieus dier. Het dier was ver weg, maar toch hoorde hij het. Hij kwam in beweging, eerst in een langzame stap, toen in een rustige draf en daarna in een vliegende galop. Pas toen het dier bij het geluid was aangekomen, stopte hij. Het dier was een eenhoorn, prachtig om te zien. Hij liep naar het water en liet zijn magische hoorn zakken in het giftige water. Daarna tilde hij langzaam zijn hoorn op en het water was door zijn betovering weer helder en zuiver.
De dieren snelden zich naar het water om te drinken. Er was genoeg voor iedereen. Door de enorme dorst waren ze vergeten dat ze naast elkaar stonden ze te drinken, de leeuw naast het hert, de tijger naast het geitenjong. Toen ze geen dorst meer hadden, draaiden ze zich om. Ze zochten de eenhoorn om hem te bedanken, maar hij was nergens meer te bekennen.